
Sergej Dovlatov. Omtrekkende bewegingen. Vier romans. Amsterdam, Van Oorschot, 2023, 555 p. Vert. Robbert-Jan Henkes.
Sergej Dovlatov (1941-1990) is een schrijver die stilaan meer en meer ontdekt en vertaald wordt. In de jaren vijftig studeerde hij aan de universiteit van Leningrad, maar werd eruit getrapt wegens slechte resultaten. Zijn hilarische examen Duits beschrijft hij mooi in dit boek. Zijn militaire dienstplicht klopte hij in een kamp van de Sovjetse goelag en dat leverde het boek Het kamp op. Zijn legerdienst heeft hem geen windeieren gelegd : Joseph Brodsky herinnert zich dat Dovlatov uit het leger terugkeerde als ‘Tolstoj uit de Krim met een bundel verhalen en een zekere verbijstering in zijn blik’. Hij ging dan journalistiek studeren, wat beter lukte. Hij maakte naam als journalist in Leningrad, maar zijn literair werk kreeg hij niet door de censuur. Hij verhuisde dan maar naar Tallinn (het iets tolerantere Balticum), waar hij werkte als journalist en wat het boek Compromissen opleverde. In 1978 mocht hij de Sovjetunie verlaten. In New York werkte hij voor een Russische krant voor emigranten. Stilletjes aan werd zijn talent ontdekt en werden enkele boeken uitgegeven in het Westen. Hij overleed in 1990 aan een hartstilstand, waarin de drank wellicht een grote rol heeft gespeeld. Sindsdien kon hij in Rusland gepubliceerd worden en vond hij ook algemeen erkenning in het Westen. Alleen al in het Nederlands zijn van hem verschenen : Compromissen (de ene keer in het enkelvoud, de andere in het meervoud), De koffer, De vreemdelinge, Domein en Het kamp. Nu wordt dit aangevuld door vier romans, in de sprankelende vertaling van Robbert-Jan Henkes.
De eerste (Compromis) is een bundel verhalen die op zichzelf zouden kunnen staan over de journalist Dovlatov en de compromissen die hij moet sluiten met de autoriteiten, de redacteurs van de kranten waarvoor hij werkt. Knotsgek, humoristisch, met veel absurditeit en alcohol. Het is een verhelderend boek over de onmogelijke en onleefbare Sovjetrealiteit. ‘In de journalistiek is het iedereen toegestaan één ding te doen. In één iets de principes van de socialistische moraal met voeten te treden. Dat wil zeggen, de een is het toegestaan te drinken. De ander herrie te schoppen. De derde politieke moppen te vertellen. De vierde jood te zijn. De vijfde geen partijlid. De zesde een amoreel leven te leiden. En zo verder. Maar iedereen, nogmaals, mag maar één ding. Je kan niet tegelijkertijd jood en dronkenlap zijn. Herrie schoppen en partijloos zijn…’ (102-103). Het boek munt uit door aforismen waar kwistig mee gegooid wordt. ‘Een onwaarheid zonder winstoogmerk is geen leugen, het is poëzie’ (18) of ‘Metafoor… De leugen heeft tientallen van dat soort ondergrondse schuilnamen!’ (39) De verhalen worden voorzien van uitvoerig commentaar, wat ook wel nodig is voor een lezer die niet vertrouwd is met de (vaak) knotsgekke realiteit van de Sovjetunie, maar soms durft wel eens noot te ontbreken. Zo op p. 76 over ‘de Armeense radio’. Ik kan me moeilijk voorstellen dat een niet-slavist weet wat dit is : de fictieve radiozender in de jaren 70-80 die politieke moppen uitzond of ironische, provocerende vragen stelde. Of wat zijn ‘kaplanden’ (37)? Of ‘het Grote Huis’ (285)?
In de tweede roman (Die van ons) vertelt Dovlatov de geschiedenis van zijn familie : vader, moeder, grootvader, stuk voor stuk knotsgekke verhalen, waarbij het meest origineel dat is over hoe hij zijn vrouw leert kennen (hoofdstuk 11), een geschiedenis die later terugkomt in Filiaal. Het boek vertelt ook het verhaal van de emigratie van de Dovlatovs naar Amerika.
Het in literatuurhistorisch opzicht interessantste deel van het boek vind ik Ambacht. Verhaal in twee delen, over de Werdegang van de journalist en literator Dovlatov, ‘de bekentenissen van een literaire mislukkeling’ (259), ‘de avonturen van mijn manuscripten’ (260). Dit boek geeft een goed inzicht in het reilen en zeilen van het Sovjetse literaire bedrijf, hoe de redacties werkten, hoe de censuur ertussen kwam, hoe redacteurs zich ontdeden van lastige schrijvers, die goed schreven, maar wel dingen waarvan ze wisten dat ze niet haalbaar, niet publiceerbaar waren. ‘Ik heb geen idee waar sovjetschrijvers hun onderwerpen vandaan halen. Alles om hen heen is niet publicabel…’ (276) Overal kreeg Dovlatov positieve kritiek te horen (‘meedogenloze opmerkingsgave’, ‘uniek levensmateriaal’, 279), maar zijn verhalen publiceren deden ze niet. Voor de biograaf van Dovlatov zit hier veel materiaal verborgen. Het leuke aan Dovlatov is dat hij rustig vertelt, met humor, niet hoogdravend en met heel wat kwinkslagen. ’De sovjetmacht is een snel gekrenkte dame. Slecht vergaat het wie haar beledigt. Maar nog slechter wie haar negeert…’ (275) Wanneer weer eens een verhaal van Dovlatov afgewezen wordt, probeert een vriend hem te troosten : ‘Het leven is wonderschoon en wonderbaarlijk !’ zoals kameraad Majakovski uitriep aan de vooravond van zijn zelfmoord.’ (280) In een politiek geladen discussie over een niet haalbaar verhaal van Dovlatov citeert hij de woorden ‘Wie leeft zonder verdriet en zonder woede, die houdt niet van zijn vaderland…’ (312), niet de woorden van ‘een of andere Moskouse dissident’, maar van de 19e-eeuwse dichter Nekrasov.
De vierde ‘roman’ Filiaal gaat over de jaren van Dovlatov in Amerika, waar hij werkt als journalist van de Russischtalige krant voor emigranten De Nieuwe Amerikaan. Ook dit werk biedt een interessante inkijk in de wereld van de Russische (al dan niet joodse) emigranten die in de Verenigde Staten een nieuw leven proberen op te bouwen, maar vooral nogal wat ruzie maken ; over één ding waren alle emigranten het eens : ‘Onze favoriete bezigheid was schelden op Amerikanen’ (346) en ‘Amerika is inderdaad het land van onbegrensde mogelijkheden. Een ervan is de mogelijkheid bankroet te gaan’ (403). In dit verhaal zit ook een liefdesgeschiedenis vervlochten, de gekke eerste vrouw van Dovlatov die in Amerika ineens weer komt opdagen op een congres. Het is goed geschreven, hilarisch soms, met humor en zonder pathetiek, maar het is toch het minst interessante deel van dit dikke boek.
De vertaling is een plezier om te lezen, de vertaler weet de juiste toon te vinden voor de vele colloquiale wendingen van Dovlatov en voor zijn dieventaaltje. Zo moet het Russische ‘i delal na etom svoj tsjervonets’ (daar verdiende ik tien roebel aan) het doen met het bargoense ‘Kocht een aansteker van een Finse toerist en quintte d’r een joet mee’ (353). Weet men buiten de randstad dat joet = een tientje betekent ?