Natascha Wodin. Ze kwam uit Marioepol

Natascha Wodin. Ze kwam uit Marioepol. Amsterdam-Antwerpen, Atlas Contact, 2019, 367 p. Vert. uit het Duits door Anne Folkertsma (Duitse titel ‘Sie kam aus Mariupol’).

De naam Wodin was me bijgebleven van de lectuur in de jaren tachtig van de debuutroman van een Russische emigrante in Duitsland aan het einde van WO II. Het was een schitterende roman over Russische ontheemding in den vreemde, geschreven door de dochter van Sovjetemigranten die in Duitsland in vluchtelingenbarakken opgroeide. Ze bevindt zich in de marge van de Russische literatuur, omdat ze in het Duits schrijft en haar werk niet in het Russisch bestaat. De titel van haar debuutroman Die gläserne Stadt (vertaald als ‘De glazen stad’, 1983) gebruikt ze als metafoor voor het naoorlogse Duitsland: ‘Er was eens een stad van glas. Alles was daar van glas: de huizen, de straten, zelfs de schoenen aan de voeten van de inwoners. Het was  de schoonste stad ter wereld. Iedereen liep er met sneeuwwitte doeken rond en poetste, veegde en wreef de hele lieve lange dag. Geen stofje, geen vlekje besmeurde de glazen stad.’ Als dochter van uit de Sovjetunie ontkomen Russische DP’s (displaced persons) groeide ze op in vluchtelingenbarakken, in een haar vijandig milieu. Vijandig van mentaliteit én taal. De strijd tussen die twee talen en culturen maakt de zin van haar leven uit. De ramp wordt nog groter, wanneer het meisje verliefd wordt op een Russische schrijver die op rondreis in de Bondsrepubliek is. Het is liefde op het eerste gezicht tussen twee mensen die als vertalers en schrijvers bezeten zijn van taal en literatuur. Ze trekt naar Moskou, waar zij met een van de happy few van de Sovjetelite onder Brezjnev een passionele, maar sterk getormenteerde liefdesrelatie heeft. Ze vindt er niet het Rusland van Konsalik, integendeel: ‘Ik vloog een utopie tegemoet, een land waarvan ik me geen voorstelling kon maken, het land dat altijd alleen als een fictie in mij had bestaan, als het verloren, geliefde en gehate geboorteland van mijn ouders, als brandpunt van al van mijn onvervulde verlangens, als een innerlijk toevluchtsoord.’ De strijd met de geliefde en met haar tweede vaderland is ongelijk en loopt tragisch af. Het is de wanhopige poging om zich aan te passen aan een waanzinnig intens leven-met-boeken onder een autoritair bewind dat de lichamelijke en geestelijke rust van de mens, in zoverre die nog belangrijk is, heeft aangetast. De auteur wordt voortdurend heen en weer geslingerd tussen de Russische chaos en de Duitse orde en rustige, maar iets te saaie geborgenheid. Deze tweestrijd, dit verlangen naar een voor haar verloren gegane cultuur, wordt geëvoceerd in een verzorgde taal met verrassende beeldspraak.

De roman bleef niet onopgemerkt in Duitsland en Wodin werd onderscheiden met verschillende prestigieuze literaire prijzen (Herman Hesse en Brüder Grimm Prijs). In 2017 verscheen het verslag van haar zoektocht naar haar moeder die geboren werd in Marioepol, een door alle mogelijke tragedies geteisterd stadje in Oekraïne. Het fascinerende aan dit boek is niet dat de dochter de biografie van haar moeder reconstrueert, maar wel dat ze de zoektocht naar haar moeder stap voor stap beschrijft en laat zien hoe je in een land waar zwijgen de norm is achter de waarheid moet komen. Ze krijgt daarbij de hulp van de onbaatzuchtige Russische computerfreak en speurneus Konstantin, die niets met haar familie van doen heeft, maar haar toch met eindeloos geduld door het labyrint van het Sovjetverleden en het post-sovjet heden loodst, tot ze uiteindelijk de stamboom van haar Oekraïense familie kan reconstrueren. Het verhaal is aangrijpend door de meedogenloze slagen die de familie te verduren krijgt. Als kind van grootouders, die als Italianen rijke mensen waren onder het tsarenregime en tot de elite van het stadje behoorden, geboren in 1920, drie jaar na het uitbreken van de Russische Revolutie, moet ze boeten voor haar ouders en grootouders (de moeder is de dochter van een rijke kolenexporteur, de vader de zoon van een Oekraïense reder): hun bezittingen worden door de staat ingepikt, door het gepeupel geplunderd, de vroegere adel wordt vogelvrij verklaard en zijn opeens ‘gewezen mensen’ geworden, die niet meer meetellen, als wild opgejaagd worden en gebroodroofd moeten zien te overleven in een vijandige wereld die van de vroegere ‘uitbuiters’ niets moet hebben. Het is het lot dat de Russische adel ten deel is gevallen na 1917 en dat zo indringend beschreven wordt door Douglas Smith in Verloren adel. De laatste dagen van de Russische aristocratie, maar bij Smith gaat het om een viertal grote, beroemde adelgeslachten, bij Wodin om een zo goed als onbekende edelman in het Oekraïense gat Marioepol. Tegen haar dochter, de auteur van dit boek, heeft de moeder nooit over haar afkomst gepraat, zelfs niet toen ze al in Duitsland zaten na de oorlog (50), gewend als ze was angstvallig te zwijgen over haar blauw bloed (123). Met allerlei listen slaagt ze erin aan de universiteit van Odessa te studeren (alhoewel kinderen van edellieden de toegang tot hoger onderwijs was ontzegd), maar ze wordt gearresteerd wanneer blijkt dat ze in een contrarevolutionaire praatgroep zit en wordt naar een kamp in Karelië gestuurd. Door een speling van het lot is ze bij het begin van de oorlog niet in Leningrad, dat 900 dagen lang zal kreunen onder de Duitse blokkade, maar is ze teruggekeerd naar Marioepol, dat door de Duitsers bezet wordt. Zo wordt ze door de bezetter op transport naar Duitsland gezet om er de Duitse industrie recht te houden (de Duitse mannen zaten aan het Russische front). Na de oorlog vlucht ze met haar Russische man van Leipzig, de Sovjetzone, naar de door de Amerikanen bestuurde zone van West-Duitsland en zal er tot 1952 in armzalige barakken voor DP’s (displaced persons) wonen. De moeder kan zich niet aanpassen aan het leven in Duitsland, alhoewel ze goed Duits spreekt en verstaat, ze vergaat van heimwee (een merkwaardig gegeven, gezien de verschrikkingen die haar in haar moederland – ‘een gruwelsprookje’ (77) - te beurt zijn gevallen) en zal uiteindelijk zelfmoord plegen door in het plaatselijke riviertje te stappen. ‘Haar leven als vreemdeling in Duitsland was voor haar vermoedelijk geen nieuwe ervaring, maar de voortzetting van een gevoel dat ze van kindsbeen af kende. Ik had me altijd een verkeerd beeld van haar gevormd. Ze was niet ontworteld, maar van begin af aan zonder wortels geweest, al als displaced person geboren.’ (198-199) Elders schrijft ze over haar moeder die in Duitsland in het doorgangskamp terechtkomt: ‘Was ze niet alleen een mens zonder toekomst, maar ook een zonder verleden?’ (262)

Inhoudelijk heeft het boek twee grote pluspunten: niet alleen de geschiedenis van de verschrikkingen die de Sovjets over Oekraïne hebben gebracht (misschien moeten de Russen van nu maar eens proberen te begrijpen waarom Oekraïne zich zo afzetten tegen Rusland), maar ook de weinig fraaie geschiedenis van de tewerkstelling van Oost-Europese gastarbeiders in Duitsland, in erbarmelijke omstandigheden, behandeld als Untermenschen, getreiterd, gemarteld, vermoord. Het is wellicht dit laatste aspect dat van het boek in Duitsland een bestseller heeft gemaakt. Het thema was niet populair in Duitsland en pas onlangs is er een documentaire verschenen over deze weinig fraaie episode van WO II. De Russische schrijver Vitali Sjomin had het behandeld in zijn roman Nagroednyj znak OST (1973), die ook in Duitsland verscheen (Zum Unterschied ein Zeichen, 1978), maar daarna werd er over dit heikele thema gezwegen.

Via het leven van één vrouw, één familie, vertelt Wodin eigenlijk heel de geschiedenis van de communistische Oekraïne: revolutie, burgeroorlog, oekraïnisering, collectivisering, hongerdood in de jaren dertig (‘de Sovjetrepubliek wordt een lijkenhuis’, 215), bezetting door de nazi’s, deportatie en Jodenvervolgingen. Bitter is de waarheid die de moeder haar dochter in het gezicht slingert: ‘Misschien was het beter geweest als jij niet op de wereld was gekomen. Als jij zou hebben gezien wat ik heb gezien…’ (323) Haar moeder klaagt God aan ‘waarschijnlijk voor dat wat ze heeft gezien en wat ik ook zo graag een keer zou willen zien, om te kunnen begrijpen wat ze voelt, wat het geheim van haar onophoudelijke, onmetelijke verdriet is. Ik ben bang voor dat verdriet, maar zou het graag één enkele keer ervaren.’ (324) Voor een dochter die zo weinig van haar moeder zelf te weten is gekomen, is haar biografie lovenswaardig: ze leeft zich voorbeeldig in in de psyche van een vrouw die jarenlang voor haar een gesloten boek was.