
Kristina Sabaliauskaitė. Peters keizerin II. Amsterdam, Prometheus, 2023, 358 p.(Orig. titel «Petro imperatorė II»). Vertaald uit het Litouws door Anita van der Molen.
Op 21 februari 2022 plaatste ik op deze website mijn recensie van de historische roman van de Litouwse schrijfster Kristina Sabaliauskaitė over de vrouw van Peter de Grote - Catherina I, ‘de assepoester van de XVIIIe eeuw’. Ik was enthousiast over de roman : origineel, plastisch, in zekere zin feministisch – het hele verhaal wordt geschreven vanuit het standpunt, door de ogen van Catherina I. Zopas is deel II verschenen, waar wel wat naar uitgekeken werd, gezien het grote succes dat deze roman ten deel gevallen is. In Litouwen is het een bestseller.
Het enthousiasme is gebleven bij de lectuur van deel II van deze omvangrijke roman. Het gezichtspunt blijft origineel – op haar sterfbed beschrijft de Russische keizerin Catherina I haar leven met Peter I of de Grote van Rusland. In dit deel beschrijft ze het tweede deel van haar leven met deze Russische gigant, van 1712 tot 1727, het jaar van haar dood. Eigenlijk is het een biografie van Peter I en Catherina I, maar dan geschreven niet door een historicus, maar door de ‘heldin’ zelf. Dat maakt het interessant, het geeft niet de visie van de patriottische geschiedschrijver, maar van de betrokkene zelf. Boeiend daarbij is dat Catherina niet alleen inzicht geeft in zichzelf, maar ook in Peter I : ‘Ik kon misschien geen boeken of brieven lezen, maar was daarentegen beter dan anderen in staat om te lezen wat er zich in Peters hoofd afspeelde.’ (303)
Net als deel I is het vervolg van deze historische roman een overtuigende poging om door te dringen in de psychologie van de Russische keizerin Catherina I, waarbij misschien zal opvallen dat de auteur toch iets slimmer en ontwikkelder is dan het door haar beschreven personage. Je kunt je vragen stellen bij Catherina’s bewering dat de ambassadeurs bij haar kroning tot keizerin depêches naar alle delen van Europa stuurden met de woorden ‘Catharine, l’impératrice de Pierre le Grand’, waar ze aan toe voegde : ‘Voor zover ik Frans kende, begreep ik dat dat betekende : Catharina, de keizerin van de grote steen’ (318). Bijzonder geslaagd vind ik de covers van de in twee delen gepubliceerde vertaling : op de cover van deel I staat het portret van Peter I boven dat van Catherina, maar op deel II staat Catherina boven Peter. De samenvatting van heel het levensverhaal van de assepoester van de Russische XVIIIe eeuw.
Voor wie vertrouwd is met de biografie van Peter I, is dit boek een goudmijn. Er zijn zoveel details in opgenomen en uitgewerkt die aantonen dat de auteur goed vertrouwd is met het onderwerp. Over tientallen episodes uit hun relatie worden gedetailleerde portretten geschilderd : Mensjikov (de centrale figuur in het leven van Catherina en van Peter), de reis naar het Westen in 176-1717, de pikante geschiedenis van Aleksej Petrovitsj, de zoon van Peter die zich verzette tegen de hervormingen van zijn vader, de inrichting van kuuroorden in Karelië, de veldtocht tegen Perzië (in 1723) en de liefdesgeschiedenis van Peter met Maria Cantemir, e.v.a. die in detail beschreven worden en getuigen van de grote vertrouwdheid van de auteur met het onderwerp.
Mensjikov is een typische figuur van het nieuwe Rusland van Peter : omhooggeklommen uit het niets, gunsteling van de tsaar en van zijn vrouw, die hij eerst uitgeprobeerd heeft vooraleer ze aan Peter te schenken, de eerste man in Peters nieuwe stad tijdens diens afwezigheid, maar ook de maffioso die de schatkist leegplunderde. Peter wist dat en heeft enkele keren op het punt gestaan om hem te bestraffen, ‘maar Pieter begreep donders goed dat wanneer hij Aleksander zou aanpakken, hij geen loyale medestander meer had’ (83). De auteur over een van de ziektes van Rusland : ‘Heel Rusland stal omdat het de enige manier was om onder Pieters regime te overleven’ (109). Zowel Catherina als Mensjikov zijn zich bewust van de toevalligheden van het lot van een hoveling : ‘Aan het Russische hof kon je maar van één ding zeker zijn : vroeg of laat zou je onvermijdelijk ten onder gaan’ (301). In Rusland ‘kwelde de tsaar zijn omgeving, zijn slachtoffers kwelden andere, lagergeplaatste personen die van hen afhankelijk waren, en ergens onderaan sluimerde met een glazige blik in de ogen het onderdrukte en door iedereen gekwelde volk, dat enkel wilde overleven, vegeteren en meer niet’ (105). Het is een land ‘waar je niet kunt huilen’ en waar ‘met hulp van de kerk zelfs de zonden van een autocraat kunnen verdwijnen’ (10), dit laatste is natuurlijk een verwijzing naar de theologische rechtvaardiging van het vonnis tegen de troonopvolger Aleksej Petrovitsj door de nieuwbakken hoftheoloog Feofan Prokopovitsj.
Centraal in het boek staat natuurlijk de figuur van tsaar Peter, die getekend wordt in al zijn energie en onvermoeibare inzet voor hervormingen, waarbij hij noch zichzelf noch zijn onderdanen ontziet of spaart, maar ook in al zijn tirannieke brutaliteit. En zijn gebrek aan beschaving. Ook in Denemarken zou hij het huis van zijn gastheer verwoest hebben (174), net zoals zijn ongelikte gezellen hadden gedaan in Engeland tijdens zijn eerste reis naar het Westen (1697-98) of tijdens de tweede reis naar de Nederlanden (195). Het brengt de beroemde uitspraak van de Britse historicus Toynbee in herinnering : voor hem was Peter de ‘homo occidentalis mechanicus neobarbarus’. De ongegeneerde tirannie van Peter vat de auteur samen in volgende anekdote. Toen de tsaar op bezoek was bij de preutse Pruisische koning Friedrich Wilhelm I zag hij in diens paleis een kostbaar beeldhouwwerk : ‘de heidense Romeinse god Priapus, naakt, grijnzend en met een enorme stijve van marmer’. Hij beval Catherina ‘een kus te drukken op de lippen van die obscene marmeren godheid en met mijn hand zijn marmeren Schwanz te masseren’ (216). Of Peter met dergelijke grappen erin slaagde de sympathie of het respect van de westerlingen te winnen, valt te betwijfelen.
Peter was bezeten door zijn toekomstdroom – van Rusland een beschaafd land maken : ‘Voor jullie doe ik mijn best, zodat jullie in een beter Rusland kunnen wonen – jij en onze kinderen en kleinkinderen en het hele Russische volk. Het zijn immers getalenteerde mensen, die bergen kunnen verzetten als ze willen… We moeten op de een of andere manier dat Europa zien in te halen [een obsessie van de Russen], punt uit. Maar wat doe je eraan wanneer onze mensen dom en lui zijn en niets snappen, alsof het kinderen zijn ? Hoe hadden ze ook het moeten leren ? Wat hebben ze immers gezien ? Het Tataarse juk, gekke tsaren en luie, bloeddorstige bojaren… Je bent wel genoodzaakt om de Rus met een zweep af te ranselen, zodat hij het begrijpt en leert – geen enkel kind heeft immers zonder de roede het abc geleerd.’ (106) Kortom, hij ‘trok Rusland omhoog uit het moeras van stompzinnigheid’ (108). Dat zou ook de hardvochtigheid verklaren waarmee hij zijn weerbarstige zoon – troonopvolger Aleksej Petrovitsj – aanpakte : ‘Je moet onze mensen stevig onder de duim houden, o ja, heel stevig… En dan wil ik nog wel dat ze als echte mensen gaan leven… Ik heb verdorie mijn hele leven aan hen, aan Rusland opgeofferd, kijk hier, mijn handen zijn een en al eelt, mijn beide flanken zijn bezaaid met oorlogswonden, ik hoest de longen uit mijn lijf, mijn ogen zijn stekeblind geworden van al mijn oekazes… Ik kon Rusland, dat op het punt staat om een humaan land te worden, immers niet aan Aleksej nalaten… hij zou het terugwerpen naar de periode waarin ik ben begonnen, naar die duisternis… dat zou betekenen dat mijn hele leven voor niets is geweest !’ (226, vgl. ook 78, 96, 98)
Het boek bevat veel indrukwekkende beschrijvingen van episodes uit het leven van Peter, die getuigen van veel zin voor detail en verteltalent. Zo zijn er de optochten van de Dronken Synode (89-93) of het middagmaal dat de ambassadeurs werd aangeboden in Peterhof ter gelegenheid van Peters verjaardag (115-118), dat eindigde in een groot bacchanaal waarop de gezanten gedwongen werden te zuipen tot ze er bij neervielen.
Catherina denkt vanop haar sterfbed terug aan haar leven met Peter, ook de reis die ze samen met hem naar het Westen maakte in 1716-1717 komt uitvoerig aan bod. In Amsterdam ‘begreep ik dat de Hollander het volkomen tegengestelde is van de Rus. Het was verbazingwekkend dat Pieter de Russen zo graag in Hollanders wilde veranderen. Dat was volstrekt ondenkbaar [hier deelt Catherina de mening van Jean-Jacques Rousseau, die in zijn Contrat social Peters hervormingen zwaar kritiseerde] ; hun karakters kwamen totaal niet overeen. Ze verschilden van elkaar als Amsterdam van Sint-Petersburg. Zowel de een als de ander had bruggen en kanalen, maar steden waar ook ter wereld die minder gemeenschappelijks hadden, kon je waarschijnlijk niet vinden. Zowel de Russen als de Hollanders hadden een hoofd, armen en benen, maar de Heer had geen volkeren geschapen die meer van elkaar verschilden.’ (197) En ‘Ja, Amsterdam was de tegenpool van ons Sint-Petersburg, de vrouwen hier hielden zich bezig met ambachten, wetenschappen, schone kunsten en waren soms duidelijk slimmer dan mannen ; zelfs slimmer dan soevereinen. Ze stonden rechtop, keken Pieter in de ogen en spraken uit zichzelf, zonder dat hun iets werd gevraagd.’ (200)
De omvangrijke roman is geschreven in een rijke en hier en daar volkse taal, die het effect niet schuwt. Catherina betreurde het erg dat ze niet mee mocht naar Parijs ; vandaaruit stuurde Peter haar briefjes dat hij haar miste. Haar commentaar : ‘Ik geloofde er geen woord van – hij had me zelf immers niet toegestaan om naar Parijs te gaan. Ik voelde aan mijn water dat Pieter me daar ontrouw was.’ (212) Over het nogal kwistig gebruik van obscene woorden kan ik niet oordelen, omdat ik het origineel niet kan lezen. De auteur noemt de kleinzoon van Peter (Pjotr Aleksejevitsj) ‘dat kleine kutjoch’ (27) en waarom struiken nu per se ‘klotestruiken’ (76) genoemd moeten worden, is me een raadsel.
Het relaas van Catherina is het verhaal van een verliefde vrouw die heen en weer geslingerd wordt tussen liefde en haat voor haar minnaar en man. Ze kan genieten van zijn ‘stevige omhelzing, die al vele jaren mijn enige thuis was’ (264), maar ook afgestoten worden door zijn ontrouw en onredelijke uitbarstingen van woede. Na de Perzische campagne, waar ze een affaire begint met haar kamerheer Willem Mons, ‘hield ik niet meer van Pieter, werd niet meer uitgeput door gevoelens voor hem. En misschien had ik nooit van hem gehouden. Nu had hij – oud en vermoeid, mij nodig, nu kon hij niet zonder mij. Nu kon ik over hem heersen, nu was hij helemaal van mij ; nu was ik Peter de Grotes keizerin.’ (317) Geslaagd zijn ook de covers van de roman : deel I brengt het portret van Peter met daaronder dat van Catherina, op de cover van deel II staat Catherina boven Peter.