
John Sweeney. Killer in het Kremlin. Het explosieve verslag van Poetins terreurregime. Amsterdam, Prometheus, 2023, 362 p. Originele titel: Killer in the Kremlion. Vertaald door Mario Molegraaf. ISBN 978 90 446 5354 0
Het is niet gemakkelijk om na de talrijke boeken die de laatste jaren verschenen zijn over Poetin nog iets nieuws of zinvols te vertellen over de man die al meer dan anderhalf jaar de wereld in zijn ban houdt. John Sweeney is een Britse journalist die gespecialiseerd is in berichtgeving over oorlogen, rampen en dictaturen. Dit boek is een soort biografie van de man in het Kremlin, die zijn macht bereikt heeft door list, bedrog en moord (‘de moordmachine’, hoofdstuk 1). De auteur snapt niet waarom Poetin ‘zijn idiote oorlog’ begonnen is. Daarom wilde hij een boek over hem schrijven (36). In die opgave is hij geslaagd.
Elke levensfase van Poetin heeft iets negatiefs, iets raars. Hij begon als ‘rattenjongen’ in een armenwijk van Leningrad, het is niet duidelijk of hij niet een adoptiekind is. Ook zijn dienst in de DDR als spion was niet meteen een succes, hij kreeg in 1987 slechts een bronzen medaille voor zijn samenwerking met de Stasi (48). Wel heeft hij geleerd om ‘intens onderdanig, bescheiden en dienstbaar’ (52) te zijn en dat trucje heeft hij met drie grote mannen uitgehaald: zijn ex-leraar Sobtsjak in Leningrad, de oligarch Berezovski en Boris Jeltsin. Alle drie heeft hij ze om de tuin geleid. Sinds zijn ex-prof rechten Sobtsjak de stommiteit beging hem binnen te halen, nadat hij werkloos de benen moest nemen uit de in elkaar gezakte DDR, gebruikte Poetin het ‘kompromat’ als middel om zijn politiek door te drukken – compromitterend materiaal (chantage) aanleggen over tegenstanders.
Dan begint de echte carrière van Poetin volgens Sweeney. Hij laat in 1999 een appartementsgebouw in Moskou opblazen, zogezegd door Tsjetsjeense terroristen, om een excuus te hebben om de opstandige republiek Tsjetsjenië genadeloos aan te pakken. Hier hield Rusland op een democratie te zijn (75). Ook over de betrokkenheid van de FSB bij de bestorming van het theater in Moskou (2002) of de school in Beslan (2004) is Sweeney duidelijk: allemaal opgezet spel van de president. Dan de onvoorstelbaar wrede oorlog in en tegen Tsjetsjenië, die Russen klaarstoomde voor latere wreedheden tegen weerbarstige volkeren. Eens aan de macht als president begonnen de vergiftigingen en moorden: als wie het niet eens was met Poetin, hem kritiseerde, zijn misdaden aan het licht bracht of dreigde te brengen, oligarchen die hem dwarsboomden, journalisten die hem lastig vielen, rechters die onafhankelijk onderzoek instelden – allen gingen ze voor de bijl. Ze werden vermoord, vergiftigd, uit het raam gegooid, van hun rijkdom beroofd, zwart gemaakt in de media – Politkovskaja, Chodorkovski, Navalny, Berezovski, Litvinenko, Skripal, Boris Nemtsov… de namen zijn inmiddels in heel de wereld bekend. Al deze verhalen worden uitvoerig naverteld in dit boek. Voor mij nieuw was de door één man (Litvinenko) geuite beschuldiging dat Poetin een pedofiel zou zijn (114-118). Kort erna werd hij vermoord.
Volgens Sweeney zou Poetin niet leiden aan kleptomanie, maar aan pleonexia, ‘het onverzadigbare verlangen om te hebben wat rechtens aan anderen toebehoort’ (150), dus het inpikken van de rijkdommen van sommige oligarchen (die het op hun beurt ook van anderen, het volk, hebben gestolen).
Interessant zijn de gesprekken van de journalist met Rody Braithwaire, ex-ambassadeur van Engeland in Moskou en historicus. Die stelt dat we de oorlog van het Kremlin tegen het Westen verliezen, omdat we niet beseffen dat er een oorlog aan de gang is en in termen van vrede denken en onderhandelen (217). Natuurlijk moesten hier ook de ‘nuttige idioten’ (hoofdstuk 17) aan bod komen, die zich al dan niet bewust voor de kar van het Kremlin laten spannen (Trump, Schröder).
Ook de geruchten over Poetins ziekte komen aan bod: leverkanker, bloedkanker, lymfeklierkanker, schildklier, maag? De ziekte zou zijn opgeblazen gezicht verklaren, zijn agressie, zijn verkramptheid.
Als alles op een rijtje is gezet, komt Sweeney tot zijn conclusie: Poetin is ‘een ten dode opgeschreven tsaar’ (329). Hij citeert de beschrijving door de dichter Shelley van de Engelse koning George III: oud, gek, blind, geminacht en stervende (335). Daartegenover staan de drie azen van de Oekraïners: moraal, logistiek en leiderschap (339). De enige uitweg ziet hij in het verlaten van het Kremlin door Poetin… ‘in een kist’ (340).
Dit is in een notendop wat Sweeney allemaal te vertellen heeft. De meeste dingen zijn bekend, het verhaal krijgt samenhang door zijn persoonlijke ervaringen in Rusland en Oekraïne, maar het blijft vaak onsamenhangend, slordig (een stevige redacteur ontbreekt), onduidelijke formuleringen, gratuite beweringen, soms onverstaanbare vertalingen.