
Guzel Jachina. Zulajka opent haar ogen. Amsterdam-Antwerpen, Querido, 2019, 480 p. Vert. door Arthur Langeveld. Russische titel : Zoelajcha otkryvajet glaza.
De historische roman van Jachina heeft in Rusland opzien gebaard. Terecht. Hij beschrijft een van de weinig bekende episodes uit de Sovjetgeschiedenis: de deportatie van miljoenen koelakken naar Siberië in de jaren dertig. Koelakken waren zogezegd rijke boeren, die weigerden tot de kolchozen toe te treden, de collectieve landbouwbedrijven die tijdens de collectivisatie van de landbouw werden opgericht. Liever dan hun paarden en koeien aan de kolchoz af te staan, slachtten ze miljoen stuks vee uit protest tegen deze nationalisering van privébezit. In totaal zou het over ca. 2.500.000 koelakken gaan. Ze werden uit hun huizen gehaald, op transport naar Siberië gezet en gedropt in de taiga, ergens aan de oever van een rivier in Siberië waar ze dan een nieuw leven konden beginnen – ex nihilo. Een derde van de bannelingen kwam om tijdens het transport, een ander derde bezweek in de eerste winter, de rest slaagde erin zich aan te passen aan de keiharde natuur van Siberië.
Deze geschiedenis wordt beschreven aan de hand van het levensverhaal van Zulajka, een Tartaarse vrouw die ergens in de buurt van de hoofdstad Kazan opgepakt wordt. Haar man verzet zich tegen de collectivisering en verstopt zijn graan. Door een patrouillerende brigade roodgardisten wordt hij doodgeschoten. De vrouw wordt op transport naar Siberië gezet en zal erin slagen het zestien jaar lang (1930-1946) te overleven. Al in ballingschap baart ze nog een zoon (Joezoef) – het gevolg van de laatste liefkozing door haar man. Geleidelijk aan ontwikkelt haar zoon zich tot een begaafde jonge man; hij leert van een Leningradse intellectueel Frans en bij de kunstenaar in het clubhuis leert hij tekenen en schilderen.
De nederzetting aan de rivier de Angara begint na de eerste bikkelharde jaren van overleven het gewone Sovjetleven te leiden: er wordt een clubhuis gebouwd voor propagandistische doeleinden, de uit Leningrad komende kunstenaar Ilja Petrovitsj maakt heroïsche of optimistische plafondschilderijen, de dichtstbijzijnde GPOe (veiligheidspolitie) (400 km stroomopwaarts) eist dat er een kolchoz komt en dat de nederzetting hout, landbouwproducten en goedkope kunstwerken levert aan de omliggende dorpen en steden. Er loopt een verklikker rond, de baas van de GPOe in Krasnojarsk stelt de commandant van de nederzetting voor om een samenzwering aan het licht te brengen en de aanstokers te laten executeren, zodat hij en de commandant dan een promotie zouden krijgen. Wanneer de oorlog uitbreekt, mogen ook verbannen koelakken naar het front (vanaf 1942). De enige kunstenaar in de nederzetting, Ilja Petrovitsj, geeft zich op als vrijwilliger en mag vertrekken. Hij belooft Joezoef een ansicht te sturen uit Parijs – dit is een duidelijke hint: hij is van plan in de chaos van de oorlog over te lopen naar de Duitsers en zo in het Westen te raken. Op het einde van het boek, in 1946, krijgt Joezoef inderdaad, met een jaar vertraging, een ansichtje met de Eiffeltoren. Dan begrijpt hij dat het moment gekomen is om te vluchten, weg uit de uithoek van de wereld, de grote wereld in, naar Leningrad, om er te gaan schilderen. De commandant van de nederzetting, Ignatov, heeft een tijdje een relatie gehad met Zulajka en geeft haar vluchtende zoon een document waarmee hij de nederzetting kan verlaten en de wijde Sovjetwereld in kan trekken.
Die relatie met de commandant bezorgt Zulajka vele schuldgevoelens. Kan ze wel houden van de man die haar Tartaarse echtgenoot vermoord heeft? Regelmatig krijgt ze visioenen waarin haar schoonmoeder (Vampiria) haar verschijnt en haar ofwel allerlei verwijten naar het hoofd slingert ofwel verschrikkelijke voorspellingen doet. Maar Zulajka slaagt erin de Tartaarse mythologische wereld achter zich te laten, in het nu te leven, en het harde leven enigszins leefbaar te maken.
Ver weg van haar geboorteland en –dorp en van haar religie en mythologie, begint ze te twijfelen aan haar geloof: ‘Ze durfde het zichzelf bijna niet te bekennen, maar in haar hoofd had een zondige, in wezen monsterlijke gedachte postgevat: stel dat de Allerhoogste het zo drukt heeft met andere dingen dat Hij hen is vergeten, die dertig hongerige, in lompen gehulde mensen in het diepst van de Siberische wildernis.’ (271) Dat ze nu iets begint te voelen voor de commandant van de nederzetting, die tenslotte haar man heeft gedood, zadelt haar op met een ‘onverdraaglijke, monsterlijke schaamte’ (320). Maar ze beseft dat in deze Siberische negorij ‘alleen vandaag, alleen het nu’ telt (413). ‘Ze schaamde zich niet. Alles wat ze had geleerd, wat er vanaf haar jeugd in was gehamerd, was op de achtergrond geraakt, verdwenen.’ (414) En ook van de Allerhoogste hoefde ze geen straf te verwachten, zoals haar schoonmoeder haar in een visioen influistert: ‘Hier, aan de rand van het universum, was niemand die haar kon straffen of genade schenken. De blik van de Allerhoogste drong niet door tot de oever van de Angara; zelfs de geesten waren blijven steken in het ondoordringbare struikgewas van de Siberische taiga. De mensen hier waren volstrekt alleen en hadden alleen elkaar.’ (440)
Tegenover de onwetende, onderdanige en ongeletterde Tartaarse vrouw Zulajka staat de jonge bolsjewiek Ignatov. Hij voert het konvooi bannelingen aan, ‘honderden, duizenden families gleden in eindeloze sledekaravanen over de vlaktes van Rood Tatarije’ (138). Waarheen? ‘Daarheen, waar die bloedzuigers en uitbuiters met eerlijke arbeid tot ze erbij neervallen eindelijk voor hun zwarte verleden kunnen boeten en het recht op een stralende toekomst verdienen’ (138). Zo eenvoudig was de ideologie van de jonge dertiger. En wat maakt het uit dat de helft crepeert onderweg, dat bijna iedereen verdrinkt in het zinkende schip op een Siberische rivier, dat een derde de eerste winter niet overleeft – als het crapuul van de koelakken maar verdwijnt uit het Sovjetlandschap. Ze krijgen zomaar de kans geboden zich te ‘bevrijden van de ketenen van de oude wereld, een nieuwe vrijheid tegemoet’ (154). Kortom, Ignatov doet nuttig werk: de ‘heropvoeding van de uitbuitende klasse’ (314). En hij is de gehoorzame bolsjewiek: ‘Ik galoppeer waarheen de partij me stuurt! en ‘mijn hart is niet alleen voor de partij, het bràndt voor de partij’ (139). Maar diezelfde ‘idealist’ zal er uiteindelijk toch aan moeten geloven: hij wordt ontslagen als commandant omdat hij nalatig is geweest, allerlei privéinitiatieven in de nederzetting oogluikend heeft toegelaten. En te midden van de ellende die hij in al die jaren heeft gezien (en zelf heeft veroorzaakt) voelde hij ‘ook een onmiskenbare hang tot rechtvaardigheid’ (343), een eigenschap die onder Stalin weinig naar waarde werd geschat.
Een van de vele charmante trekken van het boek is de onbedoelde ironie. De locomotief die de bannelingen naar de voorpoort van Siberië moet brengen en die maanden onderweg zal zijn en het leven van de helft van de getransporteerden zal kosten, draagt het uithangbord ‘Voorwaarts naar het geluk!’ (151) Een van de propagandisten vertelt hun dat ze onderweg zijn ‘naar een zwaar leven, vol ontberingen en beproevingen, maar ook vol eerlijke arbeid tot heil van ons vurig geliefde vaderland’ (153). Wanneer Zulajka een portret van Stalin ziet, ‘was zij blij dat hij er was: zijn vaderlijk toegeknepen ogen kijken haar vriendelijk aan, vaderlijk, alsof ze haar willen kalmeren’ (177). En tenslotte het oprecht bedoelde ‘Welkom in Siberië!’ (194) Op een bepaald ogenblik heeft ze zich verzoend met haar lot: ‘Pas onlangs had ze begrepen hoe goed het was dat het lot haar hier had gebracht. Ze huist nu in een kamertje van een staatslazaret, ze leeft te midden van mensen die geen bloedverwanten zijn, praat in een taal die niet haar moedertaal is, gaat op jacht als een man, werkt voor drie, en ze voelt zich goed. Niet zozeer gelukkig, nee. Maar goed.’ (372)
Voor wie van natuurbeschrijvingen houdt, is dit boek een geschenk uit de hemel. Alleen situeren ze zich in een wrede natuur, bevolkt door wrede mensen. Bijzonder mooi is Zulajka’s visie op de dood, die ze van de wildernis geleerd had: ‘De dood was hier overal, maar een simpele, begrijpelijke, op zijn manier wijze en zelfs rechtvaardige dood: van de bomen dwarrelden bladeren en droogden uit onder de zware berenpoten, het gras was het voedsel van het hert, dat op zijn beurt het voedsel was van een roedel wolven. De dood was nauw en onontwarbaar vervlochten met het leven, en daarom niet afschrikwekkend. Bovendien zegevierde het leven in de wildernis altijd. Hoe hevig de verschrikkelijke veenbranden ook waren die in de herfst woedden, hoe streng en koud de winter ook was, hoe uitgehongerde roofdieren ook tekeergingen, Zulajka wist dat de lente zou komen, het jonge groen zou ontbotten, zacht gras dat ooit de zwartgeblakerde aarde zou overwoekeren, en het wild weer talrijke, vrolijke jongen zou krijgen. Daarom voelde ze zich niet wreed bij het doden. Integendeel, ze voelde zich een deel van die grote en sterke wereld, een druppel in die groene naaldenzee.’ (371)
Schitterend is ook het beeld dat de jonge banneling Joezoef zich gevormd heeft van Leningrad, dat hij alleen kent uit de verhalen van de gewezen aristocraten en intellectuelen in de nederzetting over de stad aan de Neva. Hij kan de stad alleen omschrijven in termen die hij kent van zijn eigen kleine wereldje in een uithoek van Siberië:
De titel van het boek komt drie keer voor in de roman (100, 364 en 470), maar van een diepere symboliek lijkt me geen sprake te zijn, voor Russen (en in het bijzonder Tartaren) echter wel. De titel zou dan betekenen dat Zulajka in Siberië zich bevrijdt, emancipeert van het haar verstikkende Tartaarse dorp. Voor de Tartaren die onder Stalin behoorlijk te lijden hebben gehad, is dit natuurlijk godslastering.
De roman is een knappe vertelling over een pijnlijke bladzijde uit de Sovjetse geschiedenis, over de grootste tragedie die Rusland kon overkomen – de collectivisering van de landbouw onder Stalin. De roman is rustig, niet hysterisch geschreven, met een ongelofelijk inlevingsvermogen in de psychologie, de denkwereld en de drijfveren van de personages. Gezien het twintigste-eeuwse Rusland meer van dergelijke onverwerkte bladzijden in zijn geschiedenis heeft, verdient dit boek alle aandacht. En die heeft het ook gekregen, meer bepaald de verfilming ervan in 2019. De film riep de verontwaardiging van moslims op die gechoqueerd waren door een vrijscène in een moskee (100). Eigenlijk klopt dit niet, want op dat ogenblik was de moskee al geen gebedshuis meer (in het atheïstische Rusland), maar een stal. De scène is bovendien uiterst kies geschilderd, zoals ook de liefdesrelatie tussen de Tartaarse vrouw Zulajka en de Russische commandant Ignatov. Kritiek was er ook op het beeld dat hier van Tartaren wordt geschetst, terwijl m.i. de patriarchale man van Zulajka geloofwaardig wordt neergezet. Vooral de uitbeelding van de schoonmoeder (Vampiria) en haar bazige zoon Moertaza moest het ontgelden. Dat de in de nederzetting zoon Joezoef een positief personage is, een knappe jonge man die goed leert, Frans onder de knie krijgt, leert tekenen en schilderen, en uiteindelijk vlucht naar de grote stad, zonder ooit aan zijn herkomst, Tartarije, zijn geloof of biologische vader te denken, wordt de auteur allemaal zwaar aangerekend. Iemand vergeleek de roman met de Duivelsverzen van Salman Rushdie, voor een moslim is dat onheilspellend. Maar ronduit schokkend vond men het gegeven dat Zulajka een relatie begint met de moordenaar van haar man, ‘haar religieuze en etnische identiteit afzweert’ en dat dit alles wordt geserveerd als de oogopener. De criticus vraagt zich af of dit een lofzang is op de russificatie van die jaren? Kortom, voor vele Russische moslims was de film Zulajka opent haar ogen ‘postmodernistische spot met de moslims’. Goezel Jachina voert Zulajka op als een ongeletterde Tartaarse vrouw die gelooft in de heidense goden en er mee in contact staat en dat is voor haar blijkbaar het archetype van de Tartaarse vrouw.
Ondanks deze protesten van moslimzijde is het boek toch een groot succes geworden in Rusland en de rest van de wereld. Terecht. Rusland heeft meer van dat soort boeken nodig die pijnlijke bladzijden van de vaderlandse geschiedenis blootleggen.