
Gijs Kessler. Rusland land dat anders wil zijn. Vijfentwintig jaar van binnenuit. Amsterdam, Prometheus, 2022, 239 p. ISBN 978 90 446 5032 7
Op een ogenblik dat Rusland zich afkeert van het Westen – na de invasie in Oekraïne op 22 februari 2022, omdat datzelfde Westen die broederlijke hulp van de Russen aan de Oekraïners maar niet wil begrijpen (hadden ze dan verwacht dat wij de oorlog zouden goedkeuren ?), is een boek met deze titel welgekomen lectuur. De auteur is goedgeplaatst om zich daarover uit te spreken : hij heeft van 2002 tot 2016 permanent in Rusland gewoond en was sinds 1996 regelmatig te gast in Moskou. Hij heeft het allemaal ‘van binnenuit’ zien gebeuren en is getuige geweest van een ontwikkeling die velen, zowel in de Sovjetunie als in het Westen, voor onmogelijk hielden. De auteur legde de laatste hand aan zijn boek vlak voor de invasie in februari en hij is zo verstandig geweest het niet te herschrijven in het licht van die dramatische gebeurtenissen.
Gijs Keller heeft in die kwarteeuw een grote evolutie meegemaakt – van ‘het overheersende gevoel dat ik hier waarschijnlijk nooit zou kunnen aarden’ (7) tot het inzicht dat er geen collectieve verantwoordelijkheid is en dat het de persoonlijke verantwoordelijkheid van het individu is die telt (225-226). De Nederlander heeft gezien dat het systeem heeft gefaald en dat het dan aankomt op het individu en in dit opzicht, stelt hij, is Rusland ‘waarschijnlijk veel meer dan wij, een “normaal land” in deze wereld’ (226).
Het boek is ingedeeld in vijf goed gedoseerde hoofdstukken : over de mens, het verleden, de markt, de macht en tenslotte de wereld. Toen hij in het jonge post-Sovjetrusland terechtkwam, was het voor iedereen zonneklaar waar jong Rusland voor ging : ‘Rusland moest een “normaal” land worden en dat betekende : goedgevulde winkels, een land waar je door niemand verteld werd wat je wel en niet moest doen en vinden, en een samenleving waarin de dingen ordentelijk, eerlijk en netjes geregeld waren’ (9). Wie het Rusland van vandaag kent, weet dat van dit alles niets terecht is gekomen, behalve dan van de overvloed aan basis- en luxeproducten, gesteld dat je er het geld voor hebt. Merkwaardig is dat die ‘droom van vrijheid, welvaart en welzijn’ in essentie a-politiek was (9). Ondanks het mislukken van deze droom is de auteur er toch van overtuigd dat er in Rusland in de afgelopen dertig jaar veel veranderd is (14).
Het eerste hoofdstuk (De mens) is boeiend en goed gestoffeerd. Gijs Keller kwam terecht in een wereld van leeftijdsgenoten die, net als hij, geloofden in verandering, in het recht op individuele, vooral culturele vrijheid en zich uitdrukkelijk a-politiek opstelden, want met politiek waren ze in hun Sovjetjeugd ‘doodgegooid’ (23). Maar velen voelden zich onzeker, een harde, onbeschofte manier met de mensen om te gaan was de norm (‘tranen in de ogen zag je zelden’, 30), het land was in een shocktoestand : ‘Een shocktoestand die meer dan tien jaar aanhield en teweeggebracht werd door de totale Umwertung aller Werte die het land die jaren in zijn greep had’ (31). Vooral voor de oudere generatie bleek alles nu ineens zinloos, want alles waar ze in hun leven voor gestaan hadden, hun idealen, hun onbezoldigd enthousiasme, de hele Sovjeterfenis – alles werd overboord gegooid (31). De oude wijsheid werd bewaarheid – homo homini lupus, oud tegenover nieuw, hervormingen tegenover stagnatie (maar met zekerheid wat werk, loon, pensioen e.d. betrof). In het eerste decennium van de nieuwe eeuw traden ‘gewenning en aanvaarding’ in, de mensen begonnen zich vrijer en zelfbewuster te voelen (40), de jaren van Poetins bewind staan in het teken van een ‘grote, diepgaande cultuuromslag’ (43). Rusland kwam uit zijn isolement, begon ander, afwijkend gedrag (lang haar, homo’s) te aanvaarden, het werd pluriform, subcultuur schoot uit de grond, slang drong in het algemeen-beschaafd Russisch door, ook de schuttingtaal (mat) kon nu min of meer door de beugel. Zelfs feminisme of feministisch gedrag (bv. van jonge huisvaders) werd nu als normaal ervaren.
Moeilijker was het gesteld met het verleden. Of men het nu wilde of niet, iedereen werd geconfronteerd met ‘die alomtegenwoordige overledene – de Sovjetunie’ (64). Het leek veel gemakkelijker de markteconomie in te voeren (alhoewel de Russen daar geen enkele ervaring mee hadden) dan een democratie en een rechtsstaat, maar dit wil niet zeggen dat de homo sovieticus bij de pakken bleef zitten (65). Een van de grote hinderpalen in de overstap naar een op privéconsumptie gerichte maatschappij was dat de Sovjetunie eigenlijk helemaal ingesteld was op een oorlogseconomie : er werden wapens, tanks, ijzer en staal geproduceerd, voor de alledaagse behoeften van de Sovjetburgers bestond geen belangstelling, de tertiaire sector was zo goed als onbestaande. En alhoewel de hele Sovjetperiode permanent gebrek heerste aan elementaire levensmiddelen (eten, tandpasta, wc-papier, fatsoenlijke kleding, lange rijen), leeft bij veel mensen nu toch nog heimwee naar die rustige, zorgeloze tijden van Brezjnev, tot het midden van de jaren tachtig, toen ze weliswaar weinig hadden, maar de staat zorgde voor het minimum. Ook dat is onrechtvaardig – Rusland heeft sinds de late jaren negentig, al voorbereid door Jeltsin (‘Poetin schoof aan een gedekte tafel aan’, 151), en de eerste tien jaar van de nieuwe eeuw wel degelijk veel gerealiseerd op gebied van welvaart. De Sovjetunie kan wel enige verdiensten opsommen (industrialisering van het land, alfabetisering van het platteland, hoog niveau van onderwijs en wetenschap), maar helaas was met veel van deze kennis en vaardigheden in de nieuwe markteconomie niets aan te vangen, wat vooral duidelijk werd in de sociale en menswetenschappen (79).
Rusland werd ook behekst door zijn imperiaal verleden, de auteur noemt het ‘koloniale blindheid’ (82) : na 1991 konden de Sovjetrepublieken zich afscheiden en voor die volkeren hield dat een ‘positieve belofte’ (81) in, maar de Russen zagen het met ledige ogen gebeuren. Zo werd de annexatie van de Krim in 2014 een splijtzwam binnen de Russische samenleving (83). Het uiteenvallen van de Unie bracht ook een stroom van migranten met zich mee : de terugkeer van etnische Russen uit de vroegere deelrepublieken, waar ze niet meer welkom waren, naar de Russische Federatie (zo’n drieënhalf miljoen etnische Russen) (87). De massaterreur onder Stalin was het grote lijk uit de kast (99). Na de jaren van glasnost en open debat in de media in de late jaren tachtig wilde eigenlijk niemand meer praten over het stalinistische verleden (105), men vond het heden belangrijker, dat leverde al genoeg problemen op. En iedereen was bang dat door openlijk te praten over de schuldigen aan de staatsterreur de doos van Pandora zou worden geopend (108), dus werd er over gezwegen en kwam er geen Neurenbergproces, een voor Rusland slechte zaak. De auteur vreest dat die ‘confrontatie met het verleden er nooit meer gaat komen’ (109) en de huidige machthebbers doen liever aan ‘toedekken, verhullen en ontkennen’ (110). Maar het zwijgen ‘draagt bij aan het basale wantrouwen waarvan de Russische samenleving doortrokken is’ (111). De meeste Russen voelen zich niet verantwoordelijk voor de Russische staat en willen op het gedrag van die staat ook niet aangesproken worden (112).
In hoofdstuk 3 (De markt) zet de auteur gedetailleerd uiteen hoe de marktmechanismen in Rusland werken (of niet werken) en stelt terecht dat het niet de bedoeling van Gorbatsjov was het Sovjetbestel te laten ontploffen, maar hete hervormen, op te lappen. Waar velen van droomden, was niet het wilde kapitalisme, maar het sociaal-democratische model van Duitsland of Zweden (146). Interessant is ook de stelling dat Rusland voor het kapitalisme gekozen heeft niet uit overtuiging, maar uit het feit dat alle andere middelen gefaald hadden (118). In de jaren negentig kende emigratie een hoge vlucht - jonge(re) mensen die niet bang waren om een nieuw leven te beginnen en hoogopgeleid waren, namen de benen naar het Westen en Amerika en zegden het in hun ogen hopeloze Rusland voor goed vaarwel. De falende markt kende als enige reddingsboei het gezin : samenhokkend met twee-drie generaties de crisis overleven, met groenten op de datsja, in kleinbehuisde appartementjes.
In hoofdstuk 4 (De macht) bespreekt de auteur het einddoel van wat de mensen in december 1991 verwachtten : ‘een liberale democratie naar westers voorbeeld, met een bescheiden rol voor de staat en een sterk maatschappelijk middenveld’ (164). Het bewind van Poetin heeft die droom de bodem in geboord : van democratie kan geen sprake zijn in de ‘presidentiële republiek’, het middenveld heeft geen stem meer, corruptie heerst op alle niveaus, scheiding van machten is onbestaande, misdaad (‘als alternatieve staat’, 171) reguleert het openbare leven, politieke en economische macht is verstrengeld. Onder Poetin ging het in de politiek alleen om de macht en niet om de inhoud of beleid, laat staan om een visie op de toekomst (173). De mensen gingen politiek zien als een vies spelletje (174) en dat verklaarde hun afkeer van de politiek en hun a-politieke opstelling, waarvan Poetin dankbaar gebruikt heeft gemaakt. Toen de a-politieken wakker schoten (2012), was het al te laat, Poetin zat al te stevig in het zadel (195). De auteur citeert de these van Catherina Beltin in haar boek Putin’s People dat de KGB al in de late jaren tachtig een strategie zou hebben uitgewerkt om macht en invloed te behouden na een eventuele val van het communisme (178). De auteur vat de hele problematiek samen met het mooie Russische gezegde ‘de vis rot vanaf de kop’ (188). Zijn oordeel is niet mals : ‘De Russische staat kan Syrië bombarderen, overlopers vergiftigen met novitsjok en oligarchen en oppositiepolitici gevangenzetten, maar is niet in staat een goed functionerende gezondheidszorg op te zetten, het grondwettelijke recht op gratis onderwijs te garanderen, de wegen ordentelijk te onderhouden, of zelfs maar een samenhangende visie te formuleren op de langetermijnontwikkeling van het land. En daarmee schiet die staat fundamenteel tekort waar het de verwachtingen van de eigen burgers betreft.’ (197)
Het laatste hoofdstuk (De wereld) behandelt ook een cruciaal probleem in het hedendaagse Rusland : hoe staat het land tegenover de rest van de wereld ? Pas in 1991-93 konden Russen vrij reizen naar het Westen, waar ze zich ervan konden vergewissen hoe Rusland zelf nog een lange weg af te leggen had ‘naar die “normale” wereld waar iedereen zo naar verlangde’ (213). Men voelde zich ook niet begrepen of welkom en Poetin speelt handig in op die gevoelens van minderwaardigheid, niet aanvaard worden.
Na vijfentwintig jaar onder Russen te hebben geleefd, maakt de auteur de balans op. Het land is welvarender geworden, maar politiek gezien steeds onvrijer, terwijl de persoonlijke vrijheid juist toenam. Dit is een regelrecht ‘culturele omwenteling’. De Rus is wereldwijzer geworden, hij heeft een en ander gezien en begint het eigene te herwaarderen (een soort patriottisme) (222-223).
Dit is maar een kleine greep uit de overvloed van deelaspecten die de auteur behandelt en de massa’s voorbeelden die hij geeft, allemaal gebaseerd op eigen ervaring. Voor wie inzicht wil krijgen in de moeilijke, pijnlijke transitie die het land heeft doorgemaakt van een dictatoriale staat naar een neo-totalitaire staat is dit boek warm aanbevolen.