Edwin Trommelen. Rusland in 101 wodka-etiketten

Edwin Trommelen. Rusland in 101 wodka-etiketten. Een bonte biografie van een land & zijn bewoners. [Utrecht] Lias 2020, 224 p. ISBN 978 90 8803 106 9.

Kun je een cultuurgeschiedenis van Frankrijk schrijven aan de hand van champagne-etiketten? Ik heb er mijn twijfels over. Edwin Trommelen heeft deze krachttoer uitgehaald voor Rusland: aan de hand van 100 etiketten op vodkaflessen heeft hij een amusante, afwisselende, rijk gedocumenteerde cultuurgeschiedenis van Rusland geschreven, een land waar het nooit saai is (173). Dat bewijst hij door zijn boek heen tientallen keren. Trommelen gelooft niet in de ‘Russische ziel’ (en dat soort onzin meer), maar citeert wel de bekende woorden van de 19e-eeuwse dichter Tjoettsjev dat Rusland met het verstand niet te vatten is, dat je er alleen in kunt geloven (9). Het heeft er niet de schijn naar dat de auteur zich ooit verveeld heeft in Rusland, daarvoor is zijn boek te leuk. Dat heeft zonder twijfel iets te maken met de gastvrijheid, die zwaar gecultiveerd wordt (130).

Trommelen beschrijft de meest uiteenlopende vodka’s, behalve Russische ook Poolse, Amerikaanse, Duitse en zelfs een Hollandse, maar het bij ons populaire Smirnoff ontbreekt, het merk waarover in de jaren negentig een hevige juridische patentenstrijd is uitgebroken. Het Hollandse vodkamerk heet Oblomov, naar de beroemde en voor velen sympathieke held die te lui is om uit zijn bed te komen en een vrouw (die hem in de schoot geworpen wordt) lief te hebben. Maar het portret op het etiket is dat van Tsjechov… een stommiteit die natuurlijk alleen in Nederland kan voorkomen, zoals de auteur ridderlijk toegeeft (59).

Merkwaardig is dat de auteur niets zegt over de smaak van Ruslands drank nummer 1 en ook niets over de prijs. En al evenmin hoe je de exuberante Russische alcoholische gastvrijheid moet overleven, de grootste uitdaging voor de Ruslandreiziger. De keuze van vodkamerken is overweldigend. Je hebt zo-maar-namen (Groetjes, Wegwezen ! Zelfstook, Vodka 3.62 – het merk noemt zelf de prijs), er zijn heel bekende merken (Moskovskaja, Psjenitsjnaja, Oktjabrskaja), of merken die naar de regio genoemd zijn (Koeban, Belomor, Kremlin), heel veel naar nationale figuren (Stalin, Gorbatsjov – alhoewel eigenlijk een Duits merk, Tsjajkovski, Mendelejev, Poesjkin, Peter de Grote, Oom Vanja, Raspoetin), volkse namen (Van Petrovitsj, Nikita) en tenslotte gekke of absurde (Katerloos, Russische Maat <contradictio in terminis?>, Nieuwe Rus, Kosjere Joodse, Volkscontrole (als naam van volksvijand nummer één!), Penoze, Tsarenkroeg) en nog zo veel meer. Zelfs de politieke mafketel Zjirinovski heeft een merk gekregen.

Bij elk merk vertelt Edwin Trommelen een of andere geschiedenis: over politiek en cultuur, aardrijkskunde, uitvindingen, literatuur, film, heden en verleden. Als je al de onderwerpen opsomt die in dit boek spelenderwijs of terloops aan bod komen, heb je zo goed als heel de cultuurgeschiedenis van Rusland in de 19e en 20e eeuw gehad. Het is een verdienste om dit zo te kunnen brengen. Daarom verdient dit boek aanbeveling om als onderdeel Landeskunde bij opleidingen Russisch, slavistiek, taalcursussen Russisch gebruikt te worden. Het zal de student met plezier met Rusland leren omgaan. Het wijst op honderden fenomenen in Rusland die ertoe doen en die herkenbaar zijn voor wie in het land is geweest en die de toekomstige bezoeker, reiziger of correspondent van pas zullen komen.

Het bevat ook tientallen leuke en bruikbare woorden waar elke student Russisch zijn voordeel mee kan doen. Achterhaald is godzijdank het woord avoska (127), het boodschappentasje dat Sovjetburgers in de jaren zeventig-tachtig bij zich hadden voor in het geval er eens iets te krijgen zou zijn. Ik zou het vertalen als ‘misschiennetje’ (te lezen al naargelang als misschíennetje of als misschiennétje). Jolki-palki (149) kun je vertalen als asjemenou of kus-nou-mijn-oor (in het Antwerps), amaai-amaai.

In dit boek kon de huidige pachàn (bendeleider) Poetin natuurlijk niet ontbreken. Er worden veel juiste dingen over de man gezegd, maar één ding klopt niet: hij noemde de instorting van de Sovjetunie niet ‘de grootste catastrofe van de twintigste eeuw’ (32, 198), maar ‘een heel grote catastrofe’ (velitsjajsjaja), toch een groot verschil. In elk geval was die gebeurtenis het grootste geluk in zijn leven, anders was hij eenvoudig KGBertje in Oost-Duitsland gebleven. En de laatste woorden die Tsjechov sprak, toen hij in Badenweiler crepeerde van de TBC (75), was ‘Ich sterbe’ (niet slecht voor iemand die geen Duits sprak). En tenslotte zijn de onsterfelijke woorden ‘Grattez le Russe et vous trouverez un Tartare’ niet van de prutsveldheer Napoleon, maar van madame de Staël. Maar een andere bron beweert dan weer van Joseph de Maistre. Dat is zoals met de uitdrukking ‘ijzeren gordijn’, volgend de meesten door Joseph Goebbels gelanceerd (1945) en door Churchill gepopulariseerd (1946), maar in feite kwam het begrip al voor in een tekst van de Russische filosoof Vasili Rozanov van 1918 (toen had hij al door dat Rusland op isolatie van de rest van de wereld afstevende) en rond dezelfde tijd dook het ook op in een reportage van de Belgische socialist Emile Vandervelde. Die schreef in zijn memoires (1938) over het ‘ijzeren gordijn’ dat was neergevallen tussen hem en Lenin, die hij trouwens helemaal niet als een grote persoonlijkheid zag.

Een prachtig boek, grappig, droevig bij tijden, altijd inspirerend en geschreven door een man die het land kent. Het is een boek om lang van te genieten: als je elke dag één vodka leest (en één drinkt), ben je rond tegen dat de Corona-crisis achter de rug is. Davaj ! (Laten we d’r een drinken !)