
Natascha Wodin. Nastjas Tränen. Hamburg, Rowohlt, 2021, 189 p. ISBN 978-3-498-00260-2
De Duitse schrijfster Natascha Wodin is ook in ons taalgebied geen onbekende meer. In het Nederlands zijn vier titels van haar vertaald : De glazen stad (haar debuut, waarmee ze doorgebroken is), Ooit leefde ik, Ze kwam uit Marioepol en Ergens in dit duister. Haar meest ideeënrijke roman is zonder twijfel Die gläserne Stadt, een mooie metafoor voor het Duitsland waar ze na de Tweede Wereldoorlog als kind van Oekraïense displaced persons terechtkwam, opgroeiend in een vijandig milieu, waarin haar ouders, en vooral haar moeder, nooit echt konden aarden. Het tragische verhaal over haar moeder, die zich in het naoorlogse Duitsland ontworteld voelde, heeft ze aangrijpend beschreven in Ze kwam uit Marioepol (besproken op deze website).
Nu zet ze dit verhaal verder in de korte roman Nastjas Tränen (De tranen van Nastja), een vertelling over een Oekraïense vrouw die ze in Berlijn in de jaren negentig leert kennen als poetsvrouw en met wie ze geleidelijk aan bevriend raakt. Van een verhaal over het leven van een Oost-Europese poetsvrouw in het Westen valt misschien niet veel te verwachten, maar daar is Wodin een te knappe schrijfster voor. Ze verwerkt handig het verhaal van die ongelukkige vrouw in dat van haar eigen moeder, die met dezelfde ziekte worstelde, maar dan vijftig jaar geleden. Ze speurt nu ‘dass meine Vergangenheit mir abermals auf den Fersen war’ (142).
Aanvankelijk was het niet de bedoeling van de vertelster om door te dringen in het leven van deze taal- en landgenote : ‘Ich wollte nichts mehr zu tun haben mit dem Osten, der mich kraft meiner Geburt seit jeher verfolgte und in seinen nie endenden Miseren und Tragödien hineinzog.’ (48) Maar het ijs wordt gebroken wanneer de vertelster op een keer Oekraïense muziek opzet en in de ogen van de verbouwereerde Nastja tranen ziet opwellen (189). Nastja spreekt zo goed als geen Duits (‘die deutsche Sprache blieb ihr auf eine hartnäcktige, unerbittliche Weise fremd’, 67) en haar ‘Organismus nahm die deutsche Sprache nicht auf’, (112). En het zou misschien als verraad aan haar vaderland zijn overgekomen als ze zorgeloos in Duitsland, in zijn taal, zijn cultuur, zijn mensen en hun vriendelijkheid zou zijn opgegaan : ‘Und zugleich war es, als würde sie einen Verrat begehen, wenn sie das Deutsche in sich einließe, Verrat an der Welt, aus der sie kam und die, so armselig und desolat sie auch sein mochte, für immer die ihre bleiben würde’ (67).
Door contact met een landgenoot wordt weer de heimwee in haar wakker geroepen (‘das Heimweh, das zum Grundgefühl ihres Lebens geworden war’, 68). ‘Im Grund lebten auch sie immer noch in der Ukraine – wie die meisten sowjetischen und postsowjetischen Bürger, die überall auf der Welt verstreut waren, aber ihre Seele zurückgelassen hatten in der verhassten Heimat.’ (94)
Wodin vertelt een aangrijpende geschiedenis van een Ostarbeiterin in vredestijd, een vrouw die uit misère uit de Oekraïne vertrokken is, met valse papieren via een mensensmokkelaar in Duitsland kan blijven wonen, die de stommiteit begaat met een Duitser te trouwen (om het probleem van de verblijfsvergunning voor eens en altijd op te lossen), om pas na zijn dood erachter te komen dat hij een mafketel en een oplichter was, die al met tien Oost-Europese vrouwen getrouwd was, die hij allemaal voor zijn kar spande (‘Sie war seine Leibeigene, sein Nutztier, sein Dukatenesel.’, 102). Om het toekomstige leesgenot niet te verknallen, kan ik hier onmogelijk de vele peripetieën van deze ongelukkige vrouw navertellen, maar moet wel zeggen dat Wodin er een interessant en geloofwaardig verhaal van deze tijd van heeft gemaakt. Er is weinig wat deze eenzame vrouw bespaard blijft. Uiteindelijk besluit ze, om haar aan drugs verslaafde dochter te redden, naar haar moederland terug te keren.
‘Der west-östliche Divan, von dem ich geträumt hatte, blieb eine Illusion’ (143), een symbiose, een cultuuruitwisseling tussen de emigrante van direct na WO II en die van de jaren negentig komt niet tot stand, ‘die Abgründe, die zwischen der östlichen und der westlichen Welt lauerten’ waren te diep (145). Alles wat ze uit haar eigen verleden wilde vergeten of wegstoppen, zat haar achterna : ‘Meine Geschichte hatte mich eingeholt’ (146). Het boek staat vol beschouwingen over deze oost-west confrontatie en de (on-) mogelijkheid de kloof te overbruggen. Alleen al daarom is dit boek het lezen waard.